In mijn werk als relatietherapeut werk ik veel met hechting, ook al hebben stellen vaak nog niet door in het begin dat hun jeugd en de manier waarop ze opgevoed zijn bepalend zijn voor hoe ze nu in relaties functioneren. Ik schreef dit artikel naar aanleiding van een interview dat ik deed met collega-therapeut Milou, voor beroepsvereniging NBVH. Heb je moeite om de gedrukte versie te lezen, scrol dan naar beneden, naar de platte tekst.
Hechtingsproblematiek in de praktijk
Door Sigrid Sneijders
We kennen bijna allemaal wel de filmpjes op YouTube, zoals The StrangeSituation experiment of het Still Face experiment, waar te zien is hoe kleine kinderen reageren op een ouder/opvoeder die niet of wisselend emotioneel beschikbaar is. Als een kind hiermee opgroeit,is het onveilig gehecht. Het leert dat de ouder onvoorspelbaar is en dat het niet op de ouder kan bouwen. Als de ouder zich na het nemen van afstand weer beschikbaar toont,is het kind ontroostbaar, gaat het de ouder volledig negeren of vertoont het ambivalentgedrag: steeds aantrekken en afstoten.
Dertig tot veertig procentvan de kinderen is onveilig gehecht. Onze hechtingsstijl beïnvloedt hoe we functioneren als volwassenen, wat ons zelfbeeld is en hoe we omgaan met relaties.
Veel therapeuten werken niet met kinderen, maar alleen met (jong)volwassenen. Hoe herken je dan een hechtingsprobleem?
Ik had een interessant gesprek met Milou van Dormolen. Milou werkt als hypnotherapeut en gezinsbehandelaar bij Helios Kind & Jeugd te Oldenzaal, eenbasis-GGZ praktijk voor kinderen, jongeren en hun gezin. Milou betrekt het gehele gezinssysteem bij de behandeling. Ze deelt haar ervaringen met me.
De verhalen en de namen die hier beschreven worden zijn aangepast vanwege de privacy.
Een cliënt in een tent
“Mila was een puber die een zeer onveilige vroege jeugd had gehad. Er was sprake van een reactieve hechtingstoornis, een zeldzame diagnose. Mila leek een gesprek met mij te vermijden door zich agressief op te stellen of me juist tenegeren. Toen ik haar de ruimte bood om op haar eigen manier een fijne plek te creëren, waarbij ze gebruik mocht maken van alle materialen in de ruimte, ging ze enthousiast aan de slag. Op deze manier kwam de ‘prettige plek’ tot leven. Het werd een compleet bouwwerk, een soort tent, waar ze zich verstopte, verzachtte en van waaruit ze steeds meer onthullingen deed.
Ze leek vanuit deze ‘tent’ spontaan in regressie te gaan en gedroeg zich bijna als een baby’tje. Vaak ontstonden deze situaties wanneer haar ouder ook aanwezig was. Op die momenten nodigde ik- in afstemming met Mila- de ouder uit om bij de tent op de grond te knielen. Zo kon de ouder steeds iets dichterbij komen, om haar hoofd zachtjes te aaien. Uiteindelijk liet Mila zich zelfs in haar tent wiegen door de ouder. Op deze wijze kreeg zij de kans om alsnog te ervaren wat ze zo had gemist.
Mila stelde zich tijdens de behandeling zeer wisselend en onvoorspelbaar op. Binnen een sessie kon haar gedrag plotseling veranderen. Met name na een veelbetekenende sessie als regressie, leek ik haar vertrouwen opnieuw te moeten winnen.”
Vertrouwde onveiligheid
“Mensen met een hechtingsstoornis zijn zodanig vertrouwd met onveiligheid, dat het vaak de omgekeerde wereld lijkt. Dat wat we doorgaans beschouwen als veilig – zoals een warme, empathische houding van de therapeut – wordt veelal als onveilig ervaren door de cliënt. Deze warmte is voor hen beangstigend, omdat zij dit niet kennen en zich hiermee geen raad weten. We zien bij deze cliënten bijvoorbeeld ook dat ze in hun puberteit en (jong)volwassenheid vaak geweld en onveiligheid lijken op te zoeken. Dit kan duiden op een vorm van re-enscenering (het trauma herhaalt zich).
Er zijn gedragswetenschappers die therapeuten en begeleiders adviseren om mensen met een hechtingsstoornis anders te benaderen dan ze gewend zijn. Zij raden een zo neutraal mogelijke gezichtsuitdrukking aan, weinig affectie en een gepaste lichamelijke afstand. Ik vond dat wel lastig, want met name tijdens het werken met kinderen bied ik doorgaans fysieke nabijheid en toon ik warmte. Echter, bij kinderen en jongeren met een verstoring in de gehechtheid geef ik veel ruimte en bouw ik het contact en vertrouwen stapje voor stapje-en met regelmatig stapjes terug-steeds verder op.”
Relatieproblemen
“Bij volwassenen zijn verstoringen in de gehechtheid onder andere te merken aan de manier waarop zij in relaties staan. Er wordt bijvoorbeeld veel gewisseld van relaties, of ze hebben knipperlichtrelaties. Het kan zijn dat relaties niet worden aangegaan of dat er een grote angst bestaat om verlaten te worden. Er kan sprake zijn van extreme jaloezie, of de overtuiging geen liefde nodig tehebben.
Een voorbeeld is Demi,een 20-jarige geadopteerde vrouw. In de therapie probeerde ze me ervan te overtuigen dat ze helemaal oké was met haar adoptie en dat er absoluut geen sprake was van een hechtingsprobleem. Ze was echter onzeker, in relaties erg jaloers en altijd bang om verlaten te worden.
Als je werkt met mensen met hechtingsproblemen in je praktijk, kun je verwachten dat het moeilijk voor iemand kan zijn om vertrouwen in je te hebben. Soms komen belangrijke onthullingen pas na verscheidene sessies. Ook heb ik meegemaakt dat iemand bij de start bijzonder open was, maar daarna steeds vaker begon af te zeggen of niet kwam opdagen. Uiteindelijk kwam het excuus dat ze geen klik ervaarde. Hoewel dit natuurlijk het geval kan zijn, kwam het op me over als een vorm van vermijdingsgedrag.
Hechtingsproblematiek is pijnlijk om te onderkennen,omdat mensen nu eenmaal loyaal zijn naar hun ouders. Vaak wordt de jeugd gebagatelliseerd door te zeggen dat het best meeviel, of er wordt voorbijgegaan aan de pijn door meteen begrip te willen tonen voor de ouders. Omdat het hechtingsprobleem meestal geen directe hulpvraag is, komen mensen vaak met andere hulpvragen: een psychisch probleem of een relationeel probleem.”
Familiesysteem in kaart
Milou vindt het belangrijk om het familiesysteem met de cliënt in kaart te brengen:
“Verstoringen in de gehechtheid ontstaan immers in het systeem, dus vaak begin ik daarmee. Bovendien is er voor een methode als regressie in het begin vaak nog onvoldoende draagkracht.”
Het systeem van de cliënt onderzoeken gaat bij Milou spelenderwijs. Ze zou allerlei vragen kunnen stellen om de verhoudingen binnen het gezin en de rest van de familie inzichtelijk te krijgen. In plaats daarvan echter, gebruikt ze DUPLO-poppetjes om familieopstellingen mee te doen. De methode die zij gebruikt heet ‘Een Taal Erbij’.
Samen met de cliënt zet ze de poppetjes op tafel en de cliënt vertelt ondertussen over de relaties. Dit geeft al snel inzicht op een gedissocieerde manier,waardoor het een laagdrempelige start kan bieden.
Een set van ‘Een Taal Erbij’ bestaat onder andere uit poppetjes en andere voorwerpen om situaties of gevoelens mee aan te duiden. Een volwassen poppetje heeft twee innerlijke kinderen: het gekwetste kind en het beschermende/aangepaste kind. Het aangepaste kind is het overlevingsmechanisme. Een stolpje over een poppetje kan bijvoorbeeld symbool staan voor een emotioneel afwezige ouder, of kan betekenen dat de cliënt zichzelf afgesloten heeft voor de buitenwereld.
Een schatkistje kan staan voor het effectieve overlevingssysteem, dat de cliënt vroeger heeft gered en mogelijk is uitgegroeid tot een kwaliteit. Door een kind-poppetje van de cliënt op een blokje te zetten, naast de ouder, kun je parentificatie uitbeelden. De cliënt heeft dan als kind de rol van volwassene overgenomen, bijvoorbeeld in de rol van verzorger, helper. Mogelijk heeft het ‘helpen’ een functie, omdat het de cliënt in haar kinderjaren verzekerde van liefde of bevestiging. De helper is een uitingsvorm van het (aangepaste) innerlijkekind. Dit kinddeel wordt in deze methode op een blokje op de voorgrond geplaatst, terwijl het poppetje dat de ‘innerlijke volwassene’ representeert, er letterlijk bij gaat zitten (geen regie meer heeft).
Milou vindt deze methode een mooie toevoeging: “Het grote voordeel van het werken met ‘Een Taal Erbij’ is dat het verhaal over de poppetjes kan gaan. Cliënten vinden het vaak heel spannend om over zichzelf te praten. Als ze inplaats daarvan kunnen vertellen over wat hun poppetje heeft meegemaakt en hoe het zich gedraagt, voelt dat een stuk veiliger.”
Overdracht en tegenoverdracht
Ik vroeg Milou of er dingen zijn waar je extra op moet letten bij cliënten met hechtingsproblematiek.
“Denk aan overdracht en tegenoverdracht. Dat is altijd iets om in de gaten te houden natuurlijk. Maar juist met systemisch werken merk ik dat er parallelprocessen kunnen ontstaan. Het kan zijn dat je door de cliënt wordt gezien als de dominante moeder, die onderdeel is van zijn systeem. De cliënt gaat dan naar jou het gedrag laten zien wat hij vertoont in die relatie. Overdracht gebeurt vaker tussen een therapeut en een cliënt met hechtingsproblemen, omdat de afhankelijkheidsrelatie met de ouders al een rol speelt. De overdracht gebeurt niet alleen vanuit de cliënt, maar kan ook een rol spelen bij de therapeut (tegenoverdracht).
Voorwaarde voor therapie met diepgang is dat de huidige thuissituatie veilig is. Wanneer er een voortdurende onveiligheid bestaat, is er onvoldoende basis om op te bouwen. In die gevallen kun je als therapeut wel ondersteuning of begeleiding bieden.
Helaas is de behandeling van Mila uiteindelijk vroegtijdig afgebroken en is zij uit beeld geraakt. We zaten in een krachtig proces, maar ik heb haar moeten loslaten. Hier had ik zelf te maken met mijn tegenoverdracht, want de helper in mij stond aan. Het raakte mij dat ik niets meer voor haar kon betekenen.”
Intervisievragen
“De meeste therapeuten zullen zich in meerdere of mindere mate herkennen in het ‘graag willen helpen’. We worden niet voor niets therapeut. Hechtingsproblemen van cliënten kunnen een beroep doen op de helper in ons. Daarom ben ik een groot voorstander van intervisie.
Zet voor jezelf de poppetjes eens neer met je collega-therapeuten en stel jezelf vragen:
•Hoe verhoud ik mezelf tot deze cliënt?
•Welk deel van mij wordt mogelijk actief in de interactie met deze cliënt?
•Wat is mijn rol als therapeut en waarheb ik een plek bij het systeem vandeze cliënt? Als je je bewust bent van de plek die jij inneemt, kun je jehelicopterview behouden en professioneel blijven.
•Jij weet zelf vast wel waarom je therapeut geworden bent. Wat maakt dat je mensen graag wilt helpen? Bespreek het met je collega’s.”